Stollingwerende medicijnen
Stollingwerende medicijnen gaan de vorming van bloedstolsels tegen. Bloedstolsels zijn gevaarlijk omdat ze een slagader kunnen afsluiten en daardoor een hartinfarct of een beroerte kunnen veroorzaken. Stollingwerende medicijnen dienen om het risico op deze ziekten te verkleinen.
De vorming van bloedstolsels is meestal een gevolg van slagaderziekte. Door deze ziekte is de binnenwand van de slagaders plaatselijk niet langer glad en soepel, maar ruw en beschadigd. Op de ruwe plek kleven bloedplaatjes, die vervolgens aan elkaar klonteren en stollingseiwitten aanzetten om het ingewikkelde proces van bloedstolling te beginnen. Bloedplaatjes zijn eigenlijk cellen met een levensreddende functie, namelijk om bij een bloedende huidwond het gat te dichten. Maar bij iemand met slagaderziekte kunnen ze ook gaan klonteren in de bloedvaten, en dan is het levensbedreigend.
Er zijn twee soorten stollingwerende medicijnen: antistollingsmiddelen en plaatjesremmers. Antistollingsmiddelen werken de stollingseiwitten in het bloed tegen, plaatjesremmers verhinderen het samenklonteren van de bloedplaatjes.
Bloedstolling
Als bloed wordt blootgesteld aan een ander oppervlak dan de gladde binnenkant van de bloedvaten gaat het klonteren en wordt het na verloop van tijd hard. Dat is simpel gezegd het proces van bloedstolling. Maar eigenlijk is bloedstolling verre van eenvoudig – het is een complexe kettingreactie waarin bloedplaatjes en verschillende eiwitten een rol spelen. De ene actie roept de andere op. Stollingwerende medicijnen werken op één schakel uit deze kettingreactie en remmen zo het hele proces van bloedstolling.
Bloedstolling begint met het samentrekken van vaatwand zodat de opening minder groot is. Vervolgens gaan de bloedplaatjes het gat dichten door samen te klitten en zich te hechten aan het beschadigde weefsel. Als zich een prop heeft gevormd gaan de eiwitten in het bloed aan het werk. Er zijn inmiddels al dertien eiwitten, ofwel stollingsfactoren bekend die een rol spelen in het stollingsproces. Stollingsfactoren zijn als kaarten in een kaartenhuis: trek je er eentje uit dan stort het hele bouwsel in.
Als het proces van bloedstolling niet goed werkt, dan kunnen er bloedingen ontstaan. Als je je stoot, heb je snel een blauwe plek. Als je een diepe wond oploopt, bestaat er gevaar dat de wond niet goed dichtgaat. Mensen die stollingwerende medicijnen gebruiken moeten daarom voorzichtig doen met sport.
Wanneer voorgeschreven?
Stollingwerende medicijnen worden voorgeschreven bij mensen met een verhoogd risico op een hartinfarct. Dat risico is hoger als ze bijvoorbeeld een hartinfarct hebben doorgemaakt of er sterke aanwijzingen zijn dat ze slagaderziekte in hun kransslagaders hebben.
De medicijnen worden ook voorgeschreven bij bepaalde hartritmestoornissen. Bij boezemfibrilleren bijvoorbeeld, kunnen er bloedstolsels in het hart ontstaan, die de bloedsomloop kunnen inschieten en elders een slagader kunnen afsluiten. Bevindt de slagader zich in de hersenen, dan is een beroerte het gevolg.
Plaatjesremmers
Plaatjesremmers belemmeren de bloedstolling op een andere manier dan anti-stollingsmiddelen. Ze richten zich op de bloedplaatjes, die het bijzondere vermogen hebben dat ze kunnen samenkleven en zich als een korstje aan de beschadigde vaatwand kunnen hechten. Bepaalde medicijnen kunnen dat vermogen aantasten.
De bekendste plaatjesremmer is aspirine. Aspirine is oorspronkelijk een pijnstiller, maar omdat het maagklachten kan veroorzaken, is het als pijnstiller inmiddels verdrongen door andere medicijnen zoals paracetamol. In een zeer lichte dosis wordt het nog wel veel gebruikt als stollingwerend medicijn.
De medische naam voor plaatjesremmers is trombocyten-aggregatieremmers. Trombocyten zijn bloedplaatjes en aggregeren is samenkleven. Stofnamen voor plaatjesremmers zijn acetylsalicylzuur (aspirine), carbasalaatcalcium, clopidogrel (merknaam Plavix), dipyridamol. Nieuwe plaatjesremmers zijn ticagrelor en prasugrel.
Antistollingsmiddelen
Antistollingsmiddelen worden ook wel bloedverdunners genoemd, maar dat is eigenlijk niet wat ze doen. Ze maken het bloed niet dunner en ook niet dikker. Ze onderdrukken eiwitten die een rol spelen in het proces van bloedstolling, waardoor het proces van stolling wordt belemmerd.
Bij vitamine K-remmende antistollingsmiddelen wordt de mate van bloedstolling in Nederland gecontroleerd door de Trombosedienst, die om de zoveel tijd bloed afneemt om de INR waarde te bepalen. INR, een afkorting van International Normalized Ratio, is een maat voor de stollingstijd van bloed. Hoe hoger de INR, hoe minder snel het bloed stolt. De dosering van het antistollingsmiddel wordt hierop aangepast door de trombosedienst.
De medische naam voor antistollingsmiddelen is anticoagulantia, ofwel anti-klontermiddelen. Stofnamen van vitamine K-remmende antistollingsmiddelen zijn acenocoumarol en fenprocoumon, die onder de merknamen Sintrom en Marcoumar in de handel zijn.
NOAC’s (Nieuwe Orale AntiCoagulantia)
Er zijn ook nieuwe antistollingsmiddelen beschikbaar, de NOAC’s, de Nieuwe Orale AntiCoagulantia. In klinische trails is gebleken dat NOAC’s zeer geschikt zijn voor bijvoorbeeld de behandeling van boezemfibrilleren. De nieuwe middelen werken op andere eiwitten in het stollingsproces dan de oude middelen waardoor ze niet onderhevig zijn aan schommelingen in het risico op de vorming van bloedstolsels of bloedingen. Vanwege deze schommelingen moet je als je de oude middelen gebruikt regelmatig op controle bij de Trombosedienst. Als je NOAC’s gebruikt, hoef je niet meer op deze controle. Stofnamen voor de nieuwe orale anticoagulantia eindigen op ‘an’: dabigatran, rivaroxaban, apixaban en edoxaban.