Ablatie
Ablatie is een behandeling van een hartritmestoornis door middel van een katheter die via de bloedvaten in het hart wordt gebracht. Met behulp van een elektrode of een ballonnetje wordt een groepje hartspiercellen weggebrand of bevroren, liefst precies op de plek waar de hartritmestoornis is ontstaan. Als het juiste groepje cellen is uitgeschakeld wordt een herhaling van de hartritmestoornis voorkomen.
Een ablatie is een ingreep die soms onderdeel uitmaakt van een elektrofysiologisch onderzoek. De behandeling heeft in de meeste gevallen succes en wordt steeds meer toegepast.
De elektrische prikkel die het hart aanzet tot samentrekken volgt een vaste route van cel naar cel in een soort domino-effect. Soms is er een alternatieve route, waardoor er een hartritmestoornis kan ontstaan. Ablatie blokkeert de alternatieve route door als het ware een dominosteentje weg te nemen.
Afwijking in het prikkelgeleidingssysteem
Het hart wordt aangezet tot samentrekken door een elektrische prikkel die zich razendsnel in een domino-effect door de hartspier verplaatst. Het prikkelgeleidingssysteem regelt de route en de snelheid van de elektrische prikkel. In een gezond hart begint de elektrische prikkel in de sinusknoop in de rechterboezem om zich vervolgens via de boezemwanden te verplaatsen naar de spiercellen van de kamers, na een kort oponthoud bij de centrale AV-knoop. Het prikkelgeleidingssysteem functioneert minder goed als de elektrische prikkel een alternatieve route volgt. Dan trekt de hartspier niet in de juiste volgorde en snelheid samen. Door een ablatie kan de alternatieve route worden afgesloten.
Littekenweefsel
Bij een ablatie sterft een klein groepje cellen door verhitting af (ablatie is afgeleid van ablatio, Latijn voor ‘wegneming’). Op de plaats van het branden ontstaat littekenweefsel dat de elektrische prikkel niet langer doorgeeft. Door de ablatie wordt de alternatieve route voor de elektrische prikkel geblokkeerd.
Radiofrequente katheterablatie
Het idee van ablatie is op zichzelf niet nieuw, maar de techniek wel. Het wegbranden van weefsel in het hart kon aanvankelijk alleen op een vrij onnauwkeurige manier. Een doorbraak was de techniek met radiofrequente stroom die in 1987 werd geïntroduceerd.
Voor de liefhebber: het gaat om wisselstroom met een frequentie van ongeveer 500 kilo- Hertz. De punt van de katheter wordt tot ongeveer 50 graden verwarmd. Met deze techniek kan de cardioloog zeer nauwkeurig werken. De moderne techniek van ablatie wordt voluit RadioFrequente KatheterAblatie (RFCA) genoemd.
Cryotechniek
De cryotechniek maakt gebruik van lachgas (N2O) om de hartspiercellen van 40 tot 80 graden onder nul te bevriezen. Afhankelijk van het soort hartritmestoornis kan het lachgas met een kathetertip of een ballonkatheter naar de juiste plek worden gebracht.
Elektrofysiologisch onderzoek
Een ablatie is soms een onderdeel van het elektrofysiologisch onderzoek (EFO). Soms wordt een ablatie niet tijdens de eerste procedure uitgevoerd, maar op een later moment.
Wie een elektrofysiologisch onderzoek ondergaat ligt op een operatietafel. Via de bloedvaten worden op verschillende plekken katheters in het hart gebracht. Eerst wordt gemeten waar in de hartspier zich de hartritmestoornis precies bevindt. Als dat bekend is, kan de cardioloog beginnen met de eigenlijke ablatie.
Het wegbranden van de cellen gebeurt niet in één keer, maar in een aantal achtereenvolgende stappen. De procedure kan daarom soms uren in beslag nemen.
Na afloop van de ablatie wordt getest of de hartritmestoornis is verdwenen. Daarvoor probeert de cardioloog de hartritmestoornis op te wekken door middel van medicijnen of elektrische pulsjes in het hart. Lukt het niet meer om de hartritmestoornis op te wekken, dan is de behandeling in principe geslaagd.